SP!TS-artikel 18 december 2006
Hoe
betrouwbaar zijn kijkcijfers?
Door: Robin
Muurling
Kijkcijfers geven niet alleen inzicht in wat miljoenen Nederlanders
dagelijks op televisie zien, ze bepalen ook of programma’s stoppen of
doorgaan en hoeveel reclamegeld een zender binnenkrijgt. Je kunt je dan
afvragen of de kijkcijfers die we in Nederland gepresenteerd krijgen,
wel echt betrouwbaar zijn. Immers, hoe weet Stichting KijkOnderzoek
(SKO), die verantwoordelijk is voor het leveren van deze cijfers, naar
welke programma’s u en ik gisteravond hebben gekeken?
Het
antwoord luidt dat van bijna alle Nederlanders (dus waarschijnlijk ook
van u) het SKO dat ook niet precies weet, maar wel van de deelnemers van
een steekproef van zo’n 1220 Nederlandse huishoudens bij wie op de
tv-toestellen een meetkastje is geïnstalleerd. Op basis van het
kijkgedrag van die 1220 huishoudens wordt dan geschat hoeveel duizenden
Nederlanders er in totaal naar een televisieprogramma kijken. Omdat
SKO-cijfers schattingen zijn, zullen ze dus afwijken van de waarheid.
Toch kan wel degelijk veel gezegd worden over de betrouwbaarheid van de
SKO-kijkcijfers en daarmee ook over het werkelijke aantal kijkers van
Nederlandse tv-programma’s.
Een vraag
die veel mensen zich stellen, is of 1220 huishoudens wel representatief
kan zijn voor een bevolking van ruim 16,3 miljoen mensen; is dat niet
een wel erg kleine groep voor zo’n grote bevolking? Dat is zeker een
punt maar ten eerste moet dan gezegd worden dat het gaat om een
steekproef van 1220 huishoudens gelijkmatig verspreid over het
land die 2700 mensen van 3 jaar en ouder vertegenwoordigen. Er
zijn ook sommigen die twijfelen of er wel echt 2700 Nederlanders zijn
met zo’n kastje thuis, want ze kennen persoonlijk niemand die zo’n
kastje thuis heeft. De kans dat je inderdaad iemand met een SKO-kastje
zou kennen, is gewoon klein want al heb je honderden kennissen, dan nog
zit er waarschijnlijk niemand tussen die bij de steekproef hoort.
Immers, slechts één op de 5800 Nederlanders van 3 jaar en ouder is
geselecteerd voor deze steekproef.
Hoewel
één steekproefpersoon dus 5800 Nederlanders vertegenwoordigt, stelt één
zo’n persoon pas 5800 kijkers voor als hij of zij de hele uitzending van
het begin tot het einde volgt. Dat is bij veel kijkers ook niet het
geval en daar houdt het SKO per minuut rekening mee. Al met al is het
tot stand komen van de gemiddelde kijkcijfers van een uitzending
ingewikkelder dan het alleen maar tellen van mensen die een hele
uitzending hebben gezien.
Toch
blijft het waar dat SKO-schattingen altijd wat afwijken van de
werkelijkheid en hoe lager de uitkomsten, hoe hoger de verwachte
relatieve afwijking. Om iets over de betrouwbaarheid van
steekproefschattingen te kunnen zeggen, bestaan formules die een marge
aangeven waarbinnen de waarheid met een zekere betrouwbaarheid ligt. En
voor een steekproefgrootte van 2700 mensen die een representatieve
steekproef vormen op een bevolking van miljoenen (en de SKO-steekproef
is inderdaad op veel factoren zo representatief mogelijk), kun je zeggen
dat als gemiddeld 10% van hen naar een programma kijkt, dat voor heel
Nederland, met 95% zekerheid, niet hoger was dan 11,1% en niet lager dan
8,9%. Voor kijkcijfers van 2% zijn deze marges relatief veel breder: nl.
1,47% en 2,53%. Als een programma dus b.v. 120.000 kijkers (0,8% van de
bevolking) trekt, kan de waarheid er relatief nog veel meer naastzitten,
maar helaas voor de zender waarop zo’n slecht bekeken programma wordt
uitgezonden: het is toch heel zeker dat er niet stiekem bijvoorbeeld
500.000 mensen naar hebben gekeken.
|